Veertien Bomen
Een serie schetsen uit mijn jeugd en jonge jaren.
Schetsen in inkt en schetsen met woorden.
Over bomen en naar aanleiding van bomen.
Een serie schetsen uit mijn jeugd en jonge jaren.
Schetsen in inkt en schetsen met woorden.
Over bomen en naar aanleiding van bomen.
1. Een begin
2. Veilig 3. Uitzicht 4. Lientje 5. Perenbomen |
6. Los
7. Leegte 8. Roepende bomen 9. Stamboom 10. Nieuwe stamboom |
11. Als één 12. De fluistering van het nieuwe leven 13. Doorgeven 14. Veiligheid |
1. Een begin
Bomen op en langs mijn levensweg. Bomen als beelden van leven. Bomen die hun eigen verhalen vertellen. Bomen waaraan ik mijn verhalen op kan hangen. Bomen die me helpen woorden te vinden – vruchten zomaar onderweg. Ze vertellen iets over mijn leven Niet het verhaal. Maar een verhaal. Ik zag deze twee bomen een weerskanten van mijn weg. Alsof het ooit één boom was geweest die ruimte heeft moeten maken voor de stroom van het leven. Pijnlijk gespleten voor iets dat aan hen voorbijgaat. Mijn vader en mijn moeder? In ieder geval kon ik met hen – door hen – mijn levensreis beginnen. En nog altijd ben ik benieuwd wat er zijn zal voorbij de volgende bocht. Welke bomen zullen er groeien? Welke vruchten zal ik vinden? En zaaien misschien? |
2. Veilig
Eén van de twee kastanjebomen bij het huis waar ik kind was. Aan de tak links onder slingerde ik mij gemakkelijk naar boven. Ben daar Ivanhoe geweest. Robin Hood. En zoveel meer. Zonder dat iemand het wist leefde ik in een ander universum waar ik de held kon zijn waar mijn leven er toe deed. Vooral wanneer er blad aan de bomen zat, Was ik graag in deze boom. ’s Zomers was het er koel. De bladeren boden bescherming voor mij en mijn dromen. De wereld klopte daar. Ik kon mezelf zijn. Al wist ik toen nog niet dat je ook niet jezelf kan zijn. De tak is inmiddels zoveel hoger komen te zitten dat ik er niet meer bij kan. De dromen van mijn kindertijd – zijn ze onbereikbaar geworden? |
3. Uitzicht
Ook in de bloeméboom in het weiland zat ik graag. Een paar takken hadden zich samen gekromd tot een vrij comfortabele zetel – speciaal voor mij. Ik heb daar wel zitten lezen terwijl ik mij tegoed deed aan de zoete bloemé-appels. In mijn herinnering groeien het heel jaar appels aan deze boom – schijnt altijd de zon. De boom was toen al half dood. In een dolle nacht hebben mijn oudere broers hem bij wijze van grap omgehakt. Maar ik weet nog hoe ik vanuit zijn stervende kruin keek naar de wereld om mij heen – aan bijna alle kanten horizonnen. Verten waar ik, wie weet, nog eens zou gaan. Het heeft iets weemoedigs na zoveel jaren terug te komen op die plek en te zien hoe klein mijn wereld eigenlijk was. Toch probeer ik nog altijd hoger te komen, verder te zien. En mijn horizonnen blijven wijken |
4. Lientje
De beukenboom staat er nog steeds, in de flauwe bocht bij de beek die indertijd minimaal één keer per jaar overstroomde en de weg en hele weilanden onder water zette. Bij de buren stond het tot in de keuken. Ze hadden er mee leren leven. De beek is allang getemd – in een rechte lijn gedwongen. De beuk is veel groter geworden. Als kind zat ik er graag onder. Aan de oever van de beek waar ik met vriendjes stekelbaarsjes ving. Lientje, het buurmeisje, een paar jaar ouder dan ik, liet me daar ooit zien dat wanneer na zorgvuldig peuteren en scheuren alleen de nerven van het blad overbleven, je eigenlijk een miniatuurboom in je handen hield. Ik kon het toen nog niet benoemen maar heb iets gevoeld van de kringloop van het leven. Lientje zou kort daarna verongelukken. Ergens in mijn ziel liggen nog altijd een paar tranen waar toen niemand naar vroeg - wat weet zo’n kind daar van? Tranen die ik ook zelf niet begreep. |
5. Perenbomen
Langs het weggetje dat om ons huis gebogen lag, stonden zo’n veertig perenbomen die in het voorjaar onze directe omgeving tooiden als een bruid en in de nazomer voorbijgangers aangenaam verrasten. Maar het waren – verdorie – ónze perenbomen. Ze stonden met hun wortels in de rommelige slootkant, deelden de grond met dorens en brandnetels. En hoewel het gore water van de sloot flink stinken kon, wisten ze de lekkerste vruchten te produceren. In één van de moestuinen stonden er ook een paar. Ik heb er meerdere keren omheen moeten spitten. Bedekte dan met rulle aarde de peren die te ver heen waren, hun levenssappen terugschenkend aan de wortels van de bomen waaruit zij gevallen waren. Maar het mooiste van alles vond ik de oogst: het rijke plukken van wat zomaar gegroeid was. De verrukkelijke klaps herinner ik me goed. Snel rottend trokken ze zwermen wespen aan – je moest er snel bij zijn. En ook de kleine, harde Gieser Wildeman groeit en bloeit nog levendig in het jeugdland van mijn ziel. Mijn moeder wist ze tot rode peertjes om te toveren. Ze gaven de eenvoudige warme maaltijd iets feestelijks. Je kon er trouwens ook fantastisch mee gooien. Mijn vader heeft dat wel eens ondervonden. |
6. Los
Aan de lange manen van de treurwilg slingerden wij ons over het water van de gracht van de melkfabriek met de onwaarschijnlijk hoge schoorsteenpijp. In het wit gestoken zuivelarbeiders keken wel eens geamuseerd toe, waarschijnlijk hopend dat één van ons te water zou raken. Niemand heeft ons ooit weggestuurd, zelfs de strenge en voorname fabrieksdirecteur niet. Maar het voelde aan als een verboden spel. Een tijd heeft deze geheimzinnige boom een onweerstaanbare aantrekkingskracht op mij gehad en ik kon de verleiding van zijn soepele takken niet weerstaan. Ook wanneer ik alleen langs de fabriek moest, zette ik mijn fiets aan de kant en zweefde over het donkere water. Even los van alles genoot ik van die onbekende huivering voor die kille en peilloze duisternis onder mij. Wie viel zou het daglicht nooit meer zien – zo wist ik. Pas veel later zou ik de oerbetekenis van watermassa’s leren kennen, angstwekkend beeld van chaos, dood en verschrikking. En van de duif als lichte verwijzing naar Gods Geest die er boven zweefde. Inmiddels weet ik dat leven vaak over water lopen is. En dat je gemakkelijk kopje onder gaat wanneer het vertrouwen in iets dat sterker is, ontbreekt. |
7. Leegte
De majestueuze kastanjeboom op het plein van de ‘School met den Bijbel’ staat er niet meer. Ook het plein is verdwenen en de school afgebroken. Strakke nieuwbouwhuizen en keurige tuintjes hebben een streep getrokken door mijn verleden. In de roep van een kind - woont zij in mijn derde klas? - hoor ik nog even de echo van mijn eigen stem, opgewonden over die glanzende bruine parels uit de groen stekelige oesters door ons met stokken neergehaald. Maar de bovenmeester blaast op zijn fluitje en ik stap weer in mijn auto. Weg van zijn lessenaar waar ik ongerust de catechismus op moest zeggen voor een cijfer. |
8. Roepende bomen
‘Something calls to me the trees are drawing me near – I’ve got to find out why.’ Zo hoorde ik in mijn jeugd een zonnige middag bezingen. Middag van een dag die als alle dagen vergaan tot wit satijn. Zo vol verlangen. Zo vol hoop ook. Gegrepen was ik door de magie van de muziek uit de groeven van zwart vinyl ruisend als de bladeren van de bomen lokkend aan de deuren van mijn ziel komend van zo ver Ik herkende de lokroep van de bomen als de hang naar het mysterie, het verlangen naar het wonder van het leven. Intense wil om te zijn - gelukkig te zijn. En wist dat het kon: de bomen riepen ook mij. Maar ik wist ook dat wanneer ik het ooit zou begrijpen, hun stem onmiddellijk zou verstommen. En voelde de pijn van dit nooit te zullen doorgronden als een intense vreugde - geluk bijna. |
9. Stamboom
Jaren geleden heb ik een stamboom gemaakt van onze familie. Onze familie? Waar begon die eigenlijk? Met wie was die ooit begonnen? Mijn beide opa’s heb ik nooit gekend. Wij noemden onze oma’s ‘opoe’. Zij gingen in het zwart. Ik kan me hen onmogelijk voorstellen in een kleurige bloemetjesjurk. Laat staan in een joggingbroek. Mijn ooms en tantes die broers en zussen van mijn ouders waren, heb ik nog wel een plekje gegeven. Maar van de aangetrouwden zag ik af. Evenals van hun kinderen. Ook de weergave van ons eigen gezin gaf problemen. Ik voelde het als onbillijk om schoonzussen en zwagers domweg te annexeren. Ook zij hadden immers een plekje in de stambomen van de gezinnen waar zij uit kwamen. Maar moest ik die dan ook allemaal noemen? Ik heb het een beetje op kunnen lossen door hen te verbinden met takken van buitenaf. Onze familiestamboom staat immers temidden van andere. Staat? Onze stamboom groeit, ontwikkelt, sterft en vernieuwt. Lééft. |
10. Nieuwe stamboom We zouden er voor elkaar zijn nu morgen ons hele leven Zo beloofden wij elkaar op die koude winterdag in december We zeiden JA! tegen elkaar, tegen God, tegen onze ouders, broers en zussen, ooms en tantes, neven en nichten, vrienden, vriendinnen, buren en collega’s We zeiden JA! tegen de kinderen die we samen zouden krijgen We zouden elkaar weer overeind helpen, als één van ons zou vallen We zouden elkaar geven van onze warmte van onze aandacht van onze liefde en we zouden de wereld daar in laten delen. We geloofden in elkaar. En bij het maken van de foto’s op die kille middag was er opeens die boom. Machtig silhouet tegen een lucht van blauw, roze, paars en oranje. Wij stonden er voor en we beloofden we geloofden we zeiden we zouden zoveel. |
11. Als één
‘Het is niet goed als de mens alleen is’ zo moest ook God erkennen toen hij zijn goede begin nog eens overzag. Ontroerende woorden, wezenlijke woorden, misschien wel de grootste waarheid over de mens: ‘Het is niet goed als de mens alleen is.’ En God schiep de mens in een liefdevolle beweging naar elkaar toe. ‘Zij waren naakt en zij schaamden zich niet voor elkaar.’ Úiterste kwetsbaarheid. Jij mag mij zien zoals ik ben – bij jou voel ik mij veilig. Door met jou om te gaan word ik wie ik werkelijk ben. Ons samenzijn: een oefenplaats voor menselijkheid. Door onze liefde zal ook de wereld een beetje minder koud zijn. ‘Daarom zullen zij tot één lichaam zijn.’ Eén lichaam… Niet: één geest… Had ook de schrijver van het oude boek al door dat je niet elkaars leven kunt leiden? Dat je – om werkelijk jezelf te kunnen worden – ruimte nodig hebt? Dat liefde in een ongezonde verhouding verstikkend kan werken en zelfs dodelijk kan zijn? Hoeveel ruimte moet er zijn tussen de takken van twee bomen, willen zij allebei gezond kunnen blijven? En groeien? |
12. De fluistering van het nieuwe leven
Met onze kinderen keken we naar deze Linde en hoorden de wind door haar bladeren fluisteren verhalen uit verre streken geheimen die wij niet verstonden maar diep begrepen als het wonder van het leven. Eeuwen geleden rustte de godin Freya uit in haar takken. In de zomer verspreidde zij haar zoete geuren als zin en plezier in het leven voor wie het ervaren kon en durfde. Later nam Maria haar opengevallen plaats in, Zij, de moeder van het Leven. De Linde – symbool van zich verjongend bestaan, geurende koestering van wat teer naar leven hunkert. Onze kinderen – vanwaar zijn zij gekomen? Als uit één lichaam in de nacht? Eicel? Zaadcel? DNA? Ligt daarin de kleur van hun ogen, de vorm van hun neus en de inhoud van hun karakter? Is daaruit voortgekomen het geheim van wie en wat zij zijn? Wij rustten uit onder haar takken, hoorden de wind door de bladeren fluisteren - vertrouwde woorden die wij niet verstonden - en genoten van haar zoete geuren. |
13. Doorgeven
500 Jaar geleden tekende Leonardo da Vinci een eikentak. Hij moet dat met veel liefde gedaan hebben. Gedreven door de wil het leven te betrappen te beschrijven te bejubelen vooruit te helpen. Het geeft me een wonderlijk gevoel zijn werk na zoveel eeuwen op mijn manier na te bootsen. Met inktpennen die ongetwijfeld zijn nieuwsgierige belangstelling zouden hebben – en zijn wetenschappelijke bewondering. Wanneer ik het resultaat van mijn tekenwerk bekijk, valt me onmiddellijk op dat het zijne warmer is. Maar ook dat het mijne getekend zou kunnen zijn naar een eikentak van vandaag. Hoeveel generaties eikenbomen zijn er sinds Da Vinci opgekomen? En welke over-over-over….grootvader was zijn tijdgenoot? Zoveel van wat hij nog ontdekken moest, is nu vanzelfsprekend. Zoveel waarover hij zich verwonderen kon, is inmiddels banaal en uitgesleten geworden of wordt domweg niet meer gezien. Maar het vuur in zijn ogen en hart, gaf de wetenschap nieuwe vleugels die ook ons verder helpen. We kunnen voortbouwen op wat lang vóór ons bedacht is. Zijn liefde voor het leven zaaide zaad dat nog altijd vrucht draagt dat zaad voortbrengt. Wat zaai ik? |
14. Veiligheid
Samen buiten - weken achtereen. Zo brachten we onze vakanties door. Op de fiets van hot naar her. Altijd weer nieuwsgierig naar wat er zijn zou om de volgende bocht. Maar wat er ook was, we hadden elkaar. Samen konden we de wereld aan. En bij elkaar waren we thuis – ook onderweg. Onder de hoge bomen hadden we ons kamp opgeslagen. Daar aten wij, lachten wij, lééfden wij. Bij het zachte licht van de olielamp trokken mensen voorbij waarvan we hielden, herleefden herinneringen. In de verhalen die we elkaar vertelden, openden zich vergezichten, durfden onze zielen voorzichtig tevoorschijn komen. De klok van het kerkje sloeg zijn heldere klanken door de nacht. In de verte blaatte een schaap – één van onze kinderen reageerde enthousiast. We zagen de glinstering van elkaars ogen. Hoog boven ons twinkelde hetzelfde licht van de sterren. Maar dichterbij nog vertelde een zachte wind in de bladeren dat wij veilig waren. Dat wij uiteindelijk veilig zijn. |