In 'Volwassen geloven en denken' voert Dirk van de Glind een pleidooi voor universele menselijkheid. In het belang van mensheid en planeet zullen we onze menselijkheid moeten ontwikkelen voorbij aan de grenzen van overtuiging, religie, volk en land.
Geloven en denken zijn weliswaar verschillende benaderingen van de grote vragen van het leven, maar met beide staan we voor hetzelfde mysterie.
Universele menselijkheid betekent dat we deel uitmaken van hetzelfde universum, dat we organisch en principieel met alles en iedereen verbonden zijn. Zonder compassie kunnen we ons potentieel als mens niet waar maken. Volwassen geloven en denken helpen ons verder op weg naar geleefde, universele menselijkheid.
ISBN 9789492421418 242 blz, €20,00 Verkrijgbaar in de (online) boekhandel, maar ook te bestellen via het contactformulier of dvdglind@hotmail.com Bijdrage verzendkosten: €2,50 Geen verzendkosten voor bestellingen van €20,00 en meer.
Inhoud
Deel 1 De inzet 1. Het kind voor het keukenraam 2. Ruimteschip Aarde in nood 3. Gelovers en denkers 4. Denken en geloven 5. Weet vanwaar en hoe je kijkt 6. Respect als uitgangspunt 7. Een oproep tot menselijkheid
Deel 2 Angst 8. Heilige Teksten 9. Spreken over God 10. Gevangen in de waarheid
11. Dodelijke zekerheid 12. Een pessimistisch mensbeeld 13. Hel en verdoemenis 14. Verlossing 15. Het offer van Christus 16. De weg van Jezus 17. Lang leve de godsdienstkritiek! 18. De zegen van de twijfel 19. Het is niet altijd zo geweest 20. Het loslaten van de waarheidsclaim 21. Het wezen van religie 22. Van angst naar vertrouwen
Deel 3 Vertrouwen 23. Waarachtige menselijkheid 24. Universele menselijkheid 25. Oefenplaatsen voor menselijkheid 26. Een oefenplaats voor menselijkheid 27. Voorbij aan de grenzen van geloof en religie 28. Voorbij aan de grenzen van geloven en denken 29. Geloof en hoop 30. Liefde
Deel 1 De inzet
‘Of we leren als broeders en zusters met elkaar samen te leven. Of we gaan als idioten ten onder.’ Martin Luther King (1929-1968)
De foto “Earthrise” toont de opkomende blauwwitte aarde boven het doodse oppervlak van de maan. Astronaut William Anders maakte hem tijdens de Apollo 8 missie in 1968 en het beeld confronteert ons zowel met de schoonheid van onze planeet als met haar kwetsbaarheid. De aarde is alles wat we hebben – ze is ons thuis. Het is verontrustend te bedenken hoe dun het laagje zuurstof is waaraan we dagelijks kwalijke dampen toevoegen. Ademhalen is al lastig op een hoogte van 5 km; een afstand die een gemiddelde wandelaar in een uur aflegt. We hebben Ruimteschip Aarde in gevaar gebracht en we kunnen niet langer vluchten voor onze verantwoordelijkheid.
Het compleet nieuwe perspectief van waaruit deze foto ons de wereld laat zien, stelt bovendien vragen aan het geloof van velen. De Russische astronaut Joeri Gagarin (1934-1968) was de eerste mens in de ruimte en na zijn vlucht van 1961 verklaarde hij triomfantelijk en een beetje pesterig dat hij geen God gezien had daarboven en claimde in feite de overwinning van de wetenschap op het geloof.
Ons geloof en onze wetenschap zijn echter geen van beide volwassen zolang we ons blijven verliezen in machtsspelletjes waarbij we ook nog eens energie verspillen die waarachtig beter besteed kan worden. We hebben veel te winnen wanneer we de handen ineenslaan en ons richten op het dienen van de menselijkheid. We zijn het aan elkaar, aan onze kinderen en aan onze aarde verplicht over onze grenzen heen te kijken en op ongekende schaal van elkaar te leren.
De wereld van geloven en religies is echter in zichzelf al zo verdeeld dat het overbruggen van de kloof tussen geloven en denken een onmogelijke opgave lijkt. Het is hard nodig dat het denken van het gezonde verstand inzicht helpt verwerven in het wezen en de gevolgen van de eigen overtuiging.
Zo kan het christendom niet zonder het gezonde verstand wanneer het relevant wil zijn voor de toekomst van de mensheid en bij wil dragen aan een veiliger, vrediger wereld. Het zal op tenminste vier punten de bakens drastisch moeten verzetten:
De waarheidsclaim: de overtuiging dat het christelijke geloof het enige juiste is.
Het mensbeeld dat als gevolg van christelijke theologie in wezen pessimistisch is en daardoor verlammend werkt.
De betekenis van Jezus Christus.
Het idee dat geloof boven wetenschap staat.
In dit boek worden de grenzen van geloven en denken verkend en pogingen gewaagd deze te slechten zonder de eigenheid van beide te ontkennen of op te heffen. Geloven en denken zijn geen elkaar uitsluitende benaderingswijzen van de werkelijkheid waarin we leven. Wie het ene wil doen zonder het andere zal vroeg of laat ontdekken op dood en dodelijk spoor te zitten. Geloven en denken zijn beide essentieel voor onze menselijkheid. Als mensen en als mensheid zullen we dan ook niet volwassen zijn zolang we beide niet geïntegreerd hebben.
Ik hoop dat door alles heen de oproep tot universele menselijkheid door mag klinken en verstaan mag worden: Dat we over grenzen van nationaliteit, cultuur, ras, religie, geslacht en geaardheid heen leren kijken en elkaar in de eerste plaats als waardevolle medemensen zien en beseffen dat we deel uitmaken van iets dat zoveel groter is dan wijzelf en dat zowel om ontzag, om dankbaarheid als om zorg vraagt.
1. Het kind voor het keukenraam
Als jochie heb ik op een vroege morgen voor het keukenraam zitten uitkijken naar de wederkomst van Jezus. Mijn moeder had me de avond tevoren zo mooi over God en Zijn Zoon verteld dat ik er helemaal blij van geworden was. We leefden niet zomaar, waren onderdeel van het plan van God en het zou ondanks alles goed komen met de wereld en dat hoefde niet lang meer te duren. Sterker nog, het kon de volgende dag al zover zijn!
Een soort van schoolreisjesgevoel liet me die nacht op een prettige manier onrustig slapen. Als Jezus terug zou keren dan was het ochtendgloren daar uitstekend voor geschikt en ik zou graag de eerste zijn die het zag. Wat een vreugde zou ik in ons huis brengen als ik iedereen zou wekken met de blijde boodschap ‘Hij komt eraan!’ En wat zou ik trots zijn!
Het eerste deel van m’n plan slaagde. Ik zat in alle vroegte op de keukentafel naar het oosten te kijken waar het eerste licht de nieuwe dag aankondigde. Een schitterende zonsopgang maakte me intens blij. Het was zo mooi dat Jezus hier wel bij verschijnen móest. Na verloop van tijd maakte m’n opgewonden blije gevoel echter plaats voor twijfel die uiteindelijk overging in teleurstelling. Want hoe prachtig het ook allemaal was, Jezus verscheen niet.
Destijds heb ik niemand over mijn vroege vroomheid verteld. Ik schaamde me er een beetje voor en dacht dat ik er om uitgelachen zou worden.
Een jaar of tien later werd ik onverwacht herinnerd aan het geheim door een oom die boer was. Tijdens het melken van zijn koeien in de wei had hij dankbaar genoten van een zonsopgang waar hij levendig over vertelde. Hij besloot zijn verhaal met een constatering voor m’n opgeschoten neven en mij: ‘de mooiste tijd van de dag liggen jullie op je bed!’ Ik heb het nooit uitgesproken maar wist me op dat moment intens verbonden met mijn oom. Hij had iets ervaren dat ik ook beleefd had. Met iets van pijn in mijn kinderziel gaf ik hem gelijk: veel schoonheid die het leven me wilde geven, liet ik achteloos aan mij voorbijgaan terwijl ik hunkerde naar puurheid en echtheid.
Kritische denkers zouden in deze herinneringen een bewijs kunnen zien van hoe geloof mensen op het verkeerde been kan zetten. Ik ben m’n moeder echter dankbaar voor een vertrouwen in het leven dat verder en dieper gaat dan weten alleen. Het lag misschien voor de hand dat m’n geloof een stevige deuk op zou lopen toen Jezus toch nog wat langer op zich liet wachten. Maar m’n kinderlijke vertrouwen schonk me op die vroege morgen een ervaring van de eeuwigheid, van leven dat groter en grootser is dan ik bevatten kon en kan. Deze ervaring is deel van mijn leven geworden, deel van mijn binnenkamer en wezen. Ik zoek en vind haar altijd weer en kan dan het leven met een intens gevoel van dankbaarheid en ontroering voelen kloppen tot in mijn haarvaten. Het zou zo maar kunnen dat dit geschenk aanmerkelijk groter is dan wanneer Jezus inderdaad op dat moment verschenen was.
In het land van mijn jeugd was geloven vanzelfsprekend en het hele leven was ervan doortrokken. Het eerste wat mijn ouders deden na hun ontwaken was zich buigen voor het ochtendgebed. Ik ben daar meerdere keren met stil ontzag getuige van geweest. We aten nooit zonder eerst te bidden en iedere maaltijd werd besloten met een lezing uit het Oude Boek en een dankgebed. Voor we gingen slapen werd de goede God gevraagd aandacht te hebben voor onze zorgen en mensen nabij te zijn die het moeilijk hadden en werd er gedankt voor het goede van de dag. Uiteraard gingen we iedere zondag naar de kerk, meestal twee keer en vaak zongen we lofliederen bij het orgel. Dat hoorde allemaal zo en het gaf een gevoel van veiligheid en orde.
Op de ‘School met den Bijbel’ was de atmosfeer doordrenkt van hetzelfde geloof en alles wat daarbij hoorde. Er werd gebeden en gedankt, iedere morgen was er een Bijbelverhaal, we zongen psalmen en andere stichtelijke liederen, we leerden iedere week een versje uit ons hoofd dat we voor een cijfer op moesten zeggen om het voortaan in de kerk mee te kunnen zingen. In ons laatste schooljaar leerden we de Heidelbergse Catechismus uit ons hoofd om ons in te prenten hoe het nu eigenlijk zat met ons geloof.
De eerste les Kerkgeschiedenis die we van onze bovenmeester kregen, ging over ‘die gemene Rooms-Katholieken die de brave protestant Johannes Hus (1369-1415) verbrandden.’ Historisch gezien valt er nogal wat af te dingen op deze mededeling maar op mij maakte het destijds grote indruk. Zelf was ik immers ook protestant. Er woonden bij ons in de buurt ook nog ándere protestanten maar die deugden niet en we gingen dan ook niet met ze om. We fietsten hun school voorbij om naar de veel betere van onszelf te gaan. Hun bestaan was nog wel te verteren maar dat er Rooms-Katholieken waren die die van ons levend verbrandden, verontrustte mij zeer en toen ik later door een naburig dorp fietste waar veel van ‘die Roomsen’ woonden, voelde ik mij dan ook niet op mijn gemak en was opgelucht toen ik er heelhuids doorheen gekomen was.
M’n eerste Bijbelse Dagboek vervulde me met een zekere trots. Ik kreeg het op m’n twaalfde en het markeerde de overgang naar een nieuwe levensfase. Ik was geen kind meer en werd eindelijk serieus genomen daar ik immers een grotere verantwoordelijkheid kreeg voor mijn geloofsleven. Er werd van mij verwacht dat ik iedere avond voor het slapen gaan uit het Oude Boek zou lezen en de uitleg van geleerde en vrome volwassenen tot me zou nemen. Ook mijn avondgebed moest ik voortaan zonder mijn moeder doen die me overigens nog vaak – en niet onnodig - aan deze godsdienstige plicht herinnerde.
Maar zo veilig en gesloten kon mijn wereld natuurlijk niet blijven. De belangstelling van de beginnende puber die ik was, ging vanzelfsprekend ook andere kanten op dan de wegen die door verstandige volwassenen in stichtelijke boekjes werden aangeprezen. Ik las niet elke avond even zorgvuldig, raffelde m’n gebed soms af en sloeg ook nog wel eens over. M’n lijf begon me op geheimzinnige manieren parten te spelen en wanneer ik me overgaf aan broeierige dromen had ik achteraf last van gevoelens van schuld en schaamte die me dan weer aanzetten tot hernieuwde vroomheid die ik echter nooit lang volhield.
De echte verwarring en zelfs ontreddering kwamen met de foto van het napalmmeisje uit Vietnam, het naakte meisje met de geluidloze schreeuw naar God en de wereld. Door haar werden mijn toch al wankelende zekerheden onderuit gekegeld. Dat de Amerikanen, die toch onze vrienden waren en ons hadden bevrijd van de Nazi’s, tot zulke dingen in staat waren, betekende al een enorme schok. Maar dat een God, die immers liefde was, zulke verschrikkingen niet kon of misschien zelfs niet wilde voorkomen, was niet te bevatten. Ik heb er niet van kunnen slapen en kwam huilend naar beneden – diep verontrust over zoveel peilloze wreedheid waartoe mensen blijkbaar in staat waren. Gods mensen…
De veiligheid van m’n kinderjaren was in scherven gevallen en de wereld kwam me voor als een gevaarlijke plek vol zinloos geweld en eindeloos verdriet. Ik herinner me een heftig gesprek met een godsdienstleraar die beweerde dat God een bedoeling met Auschwitz gehad moest hebben daar het anders immers niet gebeurd zou zijn. Ik was diep verontwaardigd. Ook op catechisatie, het wekelijkse uur geloofsonderwijs door de dominee in een zaaltje achter de kerk, vond ik geen verlichting voor mijn vertwijfeling: ik moest geen vragen stellen en al helemaal geen opstandige, maar eenvoudigweg geloven.
Het zal inmiddels wel duidelijk zijn dat ik niet in het spoor van deze predikant ben verder gegaan. De opstandigheid van toen heb ik nog altijd en ik zou niet zonder willen. Ze helpt me om wakker en verontrust te blijven over onrecht en geweld. Ze stimuleert me om vragen te stellen bij wat vanzelfsprekend lijkt. Mijn geloof is er bepaald niet gemakkelijker van geworden maar wel menselijker en voller van betekenis.
Er wordt wel gedacht dat geloof vanzelf verdwijnt wanneer de juiste vragen maar indringend genoeg op een mens afkomen en wanneer de antwoorden die de overtuiging biedt niet toereikend zijn. Maar wat als het er bij geloven nu juist om gaat de juiste vragen te stellen, de vanzelfsprekendheid te doorbreken en op weg te gaan naar nieuwe horizonnen?
Het napalmmeisje uit Vietnam overtuigde mij ervan dat het leven zo niet bedoeld kan zijn. En dat wanneer geloof ook maar iets betekent het in moet gaan tegen krachten die het leven onteren en verwoesten.