Mijmerijtjes vanaf 201
216. Hemels blauw 215. Oude maaibalk 214. Paf... 213. Het verlangen van de libelle 212. Lichtmis 211. Oplossing |
210. Voor de voeten 209. Robin's hand 208. Er geweest 207. Emma's dans 206. Essentie |
205. Zien in wat jij bent 204. IK 203. Schaduwman 202. Verboden toegang..? 201. Open boek |
216. Hemels blauw
Hemels blauw is de lucht nu zij minder geteisterd wordt door vluchten en andere bronnen van vervuiling en vernieling. Opgelucht haalt ze frisse adem en gunt ons een blik in de eeuwigheid. Zo is zij spiegel van onze binnenwereld: als we stoppen met vluchten in duizend en één noodzakelijkheden en nog meer nutteloze gedachten, opent zich ook daar de eeuwigheid. |
215. Oude maaibalk
Voor de monumentale boerderij in Bellingwolde waar ik m'n tent heb opgezet, staat een oud landbouwwerktuig. Ik heb nog gezien hoe onze buurman op het verende zadel van zo'n geheimzinnige constructie plaatsnam en Nora het paard de teugels gaf. Op het land liet hij met een handel de maaibalk zakken. Ik huiverde bij het zien van de meedogenloos knippende scharen waarmee het hoge gras geveld werd. Ook hier in Bellingwolde herinnert de roestende machine alleen nog aan vervlogen tijden. En wordt overwoekerd door het groen dat altijd weer haar recht herneemt. |
214. Paf…
Verbaasd sta ik te kijken naar de paddenstoelen bij m’n achterdeur. Ze zijn toch echt niet uit de lucht komen vallen, maar in mijn beleving staan ze er zomaar, opeens. Zijn het eigenlijk wel paddenstoelen? Zijn ze giftig – gevaarlijk voor de kleinkinderen? Als er vlak voor mijn voeten zoveel schoonheid opschiet, terwijl ik het niet zie, en ik ook al niet weet wat hun uitwerking zal kunnen zijn, hoe blind ben ik dan? Als dat al geldt voor wat onmiddellijk om mij heen gebeurt, hoe onwetend ben ik dan van wat er diep in mij ontstaat en groeit – en of dat veilig of gevaarlijk is? Als ik de juiste woorden al niet kan vinden voor wat er groeit in mijn tuin, hoe zal ik dan zeggen wie en wat er in mij leeft? |
213. Het verlangen van de libelle
Ik raapte de dode libelle op van de tegelvloer in het toiletgebouw. De vorige avond had ik hem verwoed zien bonken tegen de helle tl-verlichting - dronken van het licht, bezeten van het verlangen er compleet in op te gaan. Wat treurig schudde ik m'n hoofd terwijl ik met het dode diertje op m'n hand door de deuropening stapte. De libelle had zonder de minste moeite naar buiten gekund. Als ik in de kerk van Cray zie hoe betoverend het licht kan zijn, heb ik opeens veel begrip voor het onfortuinlijke insect. De roep van het licht kan misschien ook voor een mens te sterk zijn. |
212. Lichtmis
De stille kerk van Cray is vol van oeroude symbolen. Het altaar oogt alsof de pastoor zojuist zelf alles gereed gemaakt heeft en het wonder zich ieder ogenblik voltrekken kan. Hoe vaak zal hier de mis nog worden opgedragen? Hoeveel gelovigen komen hier nog bijeen in stil ontzag voor het mysterie? Ach, ook voor mij hebben vele oude woorden en gebaren hun kracht verloren. Maar toch - staande voor het licht dat hier het leven celebreert, weet ik mij ondanks alles een diep gelovig mens. |
211. Oplossing
In de oude dorpskerk van het Bourgondische Cray voeren twee geleerden al eeuwen hun gesprek. Beiden hebben zij een boek onder de arm - iedereen heeft zo zijn waarheid. Het valt moeilijk nog te achterhalen wie deze heren zijn en waar hun woorden over gaan. De lijnen van hun lijf en leden zijn aan het vervagen, de trekken van hun gezicht hebben hun scherpte al verloren. Mettertijd is alles opgelost. Dat het zo mag zijn. |
210. Voor de voeten
Tijdens de afdaling krijgen m'n hersenen een ongelooflijke hoeveelheid data te verwerken. Voortdurend wordt het grillige bergpad gescand en een spervuur van signalen naar m'n voeten gezonden om ze met de juiste snelheid, onder de juiste hoek, op de juiste plaats neer te laten komen. En terwijl m'n voeten de laatste instructies opvolgen, zijn m'n ogen al weer met de volgende stappen bezig. Wellicht dat afdalen daarom zo rustgevend kan zijn - m'n hersenen hebben domweg geen cellen beschikbaar voor tobberijen. En dat is maar goed ook want wanneer ik iedere stap zou willen 'bedenken', zou ik waarschijnlijk snel ten val komen. Wellicht loop ik mezelf echter vaak voor de voeten door het allemaal 'bedacht' te willen hebben. |
209. Robin’s hand
Met ons zessen trekken we de bergen in. Een wandeling van een uur of drie, vier met zo'n vierhonderd meter hoogteverschil, moet ook voor de kleinsten onder ons te doen zijn. Robin loopt aanvankelijk voorop, maar de lastige klim en de zinderende hitte eisen algauw hun tol. De kleine man accepteert m'n hand en wat bewonderende woorden doen de rest - samen voeren we de expeditie aan. Ontroerd ervaar ik in zijn kleine hand zijn groot vertrouwen. En weet dat het over een jaar of tien zo maar andersom kan zijn. |
208. Er geweest
De vuurplaats met z'n geblakerde stenen en zwart verkoolde houtresten vertelt een verhaal van wat is geweest en voorgoed voorbij. Hier hebben mensen zich tegoed gedaan aan het leven. Hier is gegeten en gedronken, hier is uitbundig plezier gemaakt en luid gelachen. Misschien ook hebben woorden, die in de drukte van alledag niet zo gemakkelijk verstaan worden, hier zacht geklonken. Maar de mensen die hier samen waren, zijn verdwenen - wie zal hun spoor nog vinden? Is het denkbaar dat ooit onze aarde zo wordt aangetroffen vanuit de overzijde van De Melkweg en er gezegd zal worden: 'Hier zijn mensen geweest...'? |
207. Emma’s dans
Tussen Garderen en Drie ligt het Bos van de Dansende Bomen. Ooit werd daar het rechte hout gekapt en bleven de kromme en knoestige stammen over. Darwin en later Staatsbosbeheer deden de rest. Er wordt verteld dat het om mensen gaat die in hun al te wereldse dans betoverd zijn. Maar wie bij volle maan, ’s nachts om twaalf uur gaat kijken, zal ze zien dansen. Wie zich er niet te groot of trots voor voelt, proeft zelfs op klaarlichte dag iets van het wonder. Emma hoeft er niet van overtuigd te worden en gaat zonder enige reserve op in het spel van licht en schaduw. |
206. Essentie
Terwijl het toch ooit een levend geheel moet zijn geweest, toont het verweerde hout van de oude boomstronk zich in fragmenten. Als delen van het leven van voorbij. Als even zovele herinneringen die allen wijzen naar de kern, naar de essentie. Maar wat die essentie dan wel zijn mag, houdt de oude boomstronk voor ons verborgen. Misschien ook laat het verweerde hout ons zien dat alles wat we doen en waarnaar we streven die essentie als bron en vertrekpunt heeft. Dat alles wat we denken, zeggen en doen, voortkomt uit wie en wat wij in wezen zijn. Maar ook als de oude en wijze boomstronk het weet, zal zij ons niet zeggen wat die essentie dan wel is. |
205. Zien in wat je bent
Mensen kijken vaak zo anders naar me, alsof ze me wel leuk vinden maar ergens toch op hun hoede blijven – je weet met mij maar nooit… Maar jij zit daar zo rustig te drinken van je thee. Ik lees geen angst in je vriendelijke ogen, geen oordeel ook. Je onvoorwaardelijke welkom maakt me week. Ach, ik wil gewoon niet langer kijken met ogen die niet zien wat er toe doet. Ik wil slechts leven in vertrouwen, voorbij aan wat ons hart benauwt, verwart. Geen maskers meer, of pantsers, hoge muren. Ik wil jou enkel zien in wat jij bent. |
204. IK
IK sta hier hoog boven de stad, ben met mezelf begaan, heb tegenslag genoeg gehad en alles zelf gedaan! Trots sta ik hier aan de top en kijk tevreden naar benee. De mensen kijken naar me op - Applaus voor wat ik dee! Van grote hoogte kijk ik neer - mijn troon van staal en steen. IK, ach Ik, ik wil niet meer, ik ben hier zo alleen… |
203. Schaduwman
Wie is die man, die licht omlijnde man, daar voor me op het pad? Wie is die man, die schaduwman, hoe is hij hier gekomen, waarheen is hij op weg? Wie is die man, die komt en gaat met zon en maan? Wat heeft hij allemaal gezien, waar droomt hij van? Zo vaak al zag ik hem, zo vaak was hij vlakbij. Maar nooit nog had ik echte aandacht voor mijn schaduwman - zo ongrijpbaar mij nabij. |
202. Verboden toegang..?
‘Verboden toegang’ zegt het bord. En zet de boodschap nog eens aan door te dreigen met het wetboek van strafrecht. Ik peins er niet over dit gebod te overtreden. Zo ben ik groot geworden, overweeg ik dan met iets van spijt: ‘Je zult niet zus en je zult niet zo. Dit mag wel, maar dat mag niet! Ho, stop – en denk er aan!’ Zoveel grenzen, zoveel regels, zoveel angst voor wat niet mag. Maar wat vinden die bomen daar er eigenlijk van? De vogels die ginds fluiten en de bloemen en het gras? Ben ik werkelijk niet welkom? Of zijn zovele grenzen domweg maar bedacht? |
201. Open boek
In het Limburgs heuvelland hebben de boeren - misschien wel zonder het te weten - een open boek geschapen. De ene tractor harkt het droge gras tot regels, de andere gumt ze echter uit nog voor er ook maar iets geschreven is. Zo trek ook ik mijn eigen sporen, die weer achter mij verdwijnen. Zo schrijf ik hier mijn eigen zinnen, door het leven vroeg of laat weer uitgegumd. Met iets van heimwee kijk ik naar het open boek, daar voor me in het schone land. Maar ook straks, als de bladzijden weer stille weiden zijn, valt hier nog steeds te lezen van het wonder van het leven. |