Artikelen NieuwWij
Regelmatig schrijf ik artikelen voor NieuwWij, over onder meer levensbeschouwelijk onderwijs. |
Maart 2019
Aan de rechter van Aurélie V. En aan allen die een oordeel over haar hebben Op 2 oktober 2013 doodde Aurélie V. haar twee kinderen. Nu de zaak in hoger beroep opnieuw om een oordeel vraagt, wil ik u graag deelgenoot maken van een paar overwegingen. Aurélie en haar man hadden de zorg voor een zeer ernstig gehandicapt zoontje dat het uiterste van hun krachten vroeg. Vier keer leek het erop dat hij zou sterven en bereidden ze zich voor op het naderende afscheid dat dan toch niet kwam. De vraag wat deze ervaringen gedaan hebben met Aurélie en haar mentale weerbaarheid, laat zich niet gemakkelijk beantwoorden, evenmin als de vraag hoeveel een mens hebben kan voor er iets breekt. Vanzelfsprekend heeft iedereen rondom Aurélie met de beste bedoelingen gehandeld en het is dan ook op geen enkele manier mijn bedoeling schuld bij anderen neer te leggen. Maar het hoort tot de tragiek van het leven dat soms onze beste bedoelingen een totaal ander effect sorteren dan we gehoopt en verwacht hadden. Ik wil de arts die Aurélie het antidepressivum paroxetine voorschreef, geen verwijten maken. Maar nu uit diverse gedegen onderzoeken blijkt dat dit middel extreme gewelddadigheid kan veroorzaken, vind ik het onbegrijpelijk wanneer met deze mogelijkheid geen rekening wordt gehouden. Uiteraard gaat het niet aan paroxetine als enige oorzaak aan te wijzen, maar dat het de laatste en daarmee beslissende factor in het complexe geheel van factoren geweest is, lijkt me zeer aannemelijk. Bij dit alles is het verleidelijk mensen in te delen in goed en slecht. De goeden dat zijn wij, weldenkende en hardwerkende burgers. De slechten zijn zij die ontspoord zijn en in de gevangenis thuishoren. Een moeder die haar kinderen ombrengt, is in dit zwart-witdenken algauw een monster dat niet op de minste consideratie mag rekenen. Deze denkwijze geeft weliswaar een gevoel van veiligheid en orde voor degenen aan de goede kant van de streep, maar de streep zelf ligt niet zo duidelijk als we zouden willen. Ik voel mij verwant met dichter Kahlil Gibran die zegt dat we slechts tot een oordeel over een medemens gerechtigd zijn, wanneer we beseffen dat we tot hetzelfde hadden kunnen komen wanneer we met zijn of haar omstandigheden hadden moeten dealen. De streep tussen goed en kwaad loopt als een rode draad door mijn eigen leven. Ik beschouw mezelf als een mens van goede wil maar weet ook van mislukking en pijnlijk falen. Ik kan geplaagd worden door obsessieve gedachten en destructieve neigingen en in mijn donkerste uren heb ik dingen gezegd en gedaan waarmee ik mensen – ook mijn geliefden – gekwetst en beschadigd heb. Dingen waar ik mij voor schaam, dingen die me bepalen bij mijn menselijk tekort en me bewust maken van het belang ze de baas te blijven. Ik heb gaandeweg geleerd dat voldoende rust en ontspanning daarbij van het allergrootste belang zijn. Het zou fijn zijn om met absolute zekerheid te kunnen zeggen dat ik nooit tot een daad als die van Aurélie in staat zou zijn, maar de waarheid is dat ik daar niet zeker van ben. Ik wil de mechanismen van ons menselijk tekort en verval begrijpen, wéten hoe een goed mens zich verliezen kan in excessief geweld. De vraag hoe een jonge vrouw, die alom bekend staat als een liefdevolle moeder, tot zoiets kan komen, blijft me dan ook bezighouden. Ik heb Aurélie leren kennen als een plezierige en uiterst beleefde leerlinge op de school waar ik als docent Levensbeschouwelijke Vorming werkzaam ben. Ze had haar werk altijd in orde en paarde vriendelijkheid aan creativiteit. Toen ze van school ging, verloor ik haar uit het oog. Later kreeg ik mee dat ze getrouwd was met een andere oud-leerling en het leek me een goede match. Toen het bericht van het drama me bereikte was ook ik geschokt en ik kon de gedachte aan Aurélie, alleen in een cel, niet van me afzetten. Ik schreef haar een brief die ik pas twee en een half jaar later verstuurde, een brief die ik ook aan u voorleg: ‘Nu je zeer waarschijnlijk schuldig bevonden wordt aan de dood van je twee kinderen en velen een mening over je hebben, wil ik dit graag tegen je zeggen: De feiten zijn tegen je. Maar wie weet hoe lang de jaren voor jou geduurd hebben? De jaren waarin je het beste van jezelf gaf en steeds weer moest ervaren dat dat niet genoeg was. De feiten zijn tegen je. Maar welke feiten? Al die keren dat je ’s nachts opstond om voor je kind te zorgen. Al die keren dat je je eigenbelang als vanzelfsprekend opzijzette. Al die keren dat je een afspraak met een vriendin toch maar weer afzei. Al die keren dat je met je kind in de wachtkamer zat van alweer een specialist. Al die keren dat je hoopte op een gunstige uitslag – op eindelijk verbetering. Al die keren dat je je schuldig voelde omdat je niet de moeder zijn kon die je zo graag wilde wezen. Al die keren dat je verborgen tranen huilde omdat je langzaam maar zeker de vrouw zag verdwijnen die je destijds aan je man gegeven had. Al die keren dat je je tijd door je vingers voelde glippen. Al die keren dat je voelde dat het steeds moeilijker werd nog vertrouwen in de toekomst te hebben. Al die keren dat je in de spiegel keek en niet meer het gezicht zag van een blije, jonge moeder, met de twinkeling van leven in je ogen – maar het gezicht van een oververmoeide, afgetobde vrouw in wiens ogen het levenslicht langzaam doofde door te veel zorgen, al te lang. Al die keren dat je het desondanks toch weer probeerde. Al die keren dat je toch weer het onmogelijke van jezelf vroeg nadat je al veel te veel gegeven had. Al die keren dat je worstelde met jezelf. Al die keren… zijn dat niet even zovele feiten die spreken? En zeggen die niet dat je zoveel meer bent dan de feiten die tegen je spreken? Niemand hoeft jou nog te veroordelen; dat heb je zelf al gedaan. En wie kan zeggen hoe het is om met die schuld te moeten leven? Welke straf voegt daar nog iets aan toe? Weet dat je voor mij hoe dan ook een kostbaar mens bent en blijft. Voor wat eigenlijk niet te dragen is, wens ik jou en de mensen om je heen van harte kracht en liefde toe.’ Sinds maart 2016 schrijven Aurélie en ik elkaar wekelijks. Ik ben diep onder de indruk van haar positieve instelling waarmee ze omgaat met haar omstandigheden, keihard werkt aan zichzelf, aan het herbeleven van wat er in oktober 2013 gebeurd is en aan het proberen te bevatten hoe het heeft kunnen gebeuren. Daarbij is me steeds duidelijker geworden dat Aurélie niet alleen een moeder is die haar kinderen gedood heeft, maar ook een moeder die haar kinderen verloren heeft, een vrouw die haar man kwijt is, een mens die nooit meer vrij zal zijn van haar verleden. Het is gemakkelijk haar verdriet te wantrouwen omdat ‘ze het immers zelf gedaan heeft’. Het besef dat ik mijn eigen misstappen niet zette toen ik goed in mijn vel zat, maar juist toen ik mijzelf kwijtgeraakt was, helpt me haar wanhoop en verlies te verstaan. Het is volkomen duidelijk dat Aurélie op die fatale dag allesbehalve goed in haar vel zat; ze was fysiek, emotioneel en mentaal compleet uitgeput en door een verkeerde dosering van onjuiste medicijnen nog meer van zichzelf vervreemd. Dat de noodkreten die Aurélie kort voor het drama ook bij professionele hulpverleners geuit heeft, niet gehoord werden, werpt een extra schrijnend licht op haar zaak. Het maakt in ieder geval nog duidelijker dat het te simpel en dus onjuist is de schuld van de ramp louter en alleen bij Aurélie neer te leggen. Ik vraag me zelfs af of schuld in deze tragedie wel het goede woord is – niemand heeft dit immers gewild en het is mijn overtuiging dat Aurélie dit ook niet gewild heeft, laat staan in gezond bewustzijn gepland en voorbereid. De beschuldiging ‘moord met voorbedachten rade’ lijkt me dan ook onhoudbaar. Van mezelf durf ik niet te beweren dat ik wel had kunnen dealen met het complexe geheel van de vele factoren die in haar leven tot een destructieve cycloon hebben geleid. Ik zie mezelf ook niet als een beter mens - wel heb ik in mijn leven meer geluk gehad met in ieder geval vier kerngezonde kinderen. Inmiddels ben ik in de gelegenheid geweest met Aurélie te spreken en heb in haar de vriendelijke en welwillende leerlinge herkend die ik destijds in de klas had. En met mijn hand op mijn hart kan ik u verklaren dat ik haar zonder de minste zorg op zou laten passen op mijn kleinkinderen die nu in de leeftijd zijn waarop de hare stierven. De zaak van Aurélie roept tal van vragen op en geen enkel antwoord doet recht aan alle kanten. Een vonnis is een antwoord – maar op welke vraag? De vraag om wraak lijkt me totaal ongewenst en als het vonnis daar toch op gebaseerd zou worden, zou het in zichzelf waardeloos zijn. De vraag om gerechtigheid begrijp ik maar deze valt niet te beantwoorden in termen van dagen en jaren van straf – wat Aurélie verder te dragen heeft zal ook buiten de gevangenismuren meer van haar vragen dan in alle redelijkheid van een mens gevraagd kan worden. De vraag naar bescherming van de samenleving is niet langer relevant nu Aurélie er hard en welbewust aan werkt zicht te krijgen op het gebeurde en er meer dan wie ook van doordrongen is dat ze zichzelf nooit meer zo uit mag laten putten dat ze zichzelf compleet verliest. Blijft over de vraag naar onze menselijkheid en naar de tragiek van ons menselijk tekort. Ik geloof niet dat onze menselijkheid, laat staan onze samenleving, er mee gediend is Aurélie na vijf en een half jaar nog langer vast te houden. Ik vraag u dan ook haar de mogelijkheid te bieden in vrijheid verder te werken aan het ontplooien van haar eigen menselijkheid en daarmee haar medemensen en de samenleving te dienen. Ik hecht er tenslotte aan te zeggen dat ik dit pleidooi niet voeren zou wanneer ik er niet van overtuigd was dat dit de enige beslissing is die kan bijdragen aan verzachting van de pijn van alle betrokkenen, ook van degenen die zich wellicht met recht vooral als slachtoffer beschouwen. Wonden als deze genezen nooit helemaal maar een hard vonnis is in ieder geval voor niemand het juiste medicijn. Dirk van de Glind Apeldoorn Deze brief is naar de rechter van Aurélie verzonden en ik heb een ontvangstbevestiging gekregen. Deze brief kan ook vanaf mijn Facebookpagina gedeeld worden. Asielzoekersbeleid en het gelaat van Arezo
OPEN BRIEF AAN PREMIER JP BALKENENDE (Deze brief schreef ik in mei 2003 aan toenmalig premier Balkenende. Een journalist maakte er werk van door een interview met Arezo in de Stentor op te nemen, samen met delen van deze brief. Balkenende liet weten dat de zaak hem geraakt had en dat er opnieuw naar gekeken zou worden. Groot was de vreugde toen na vele maanden het bericht kwam dat Arezo's vader toch mocht blijven. Arezo maakt zich, net als de anderen uit haar gezin, al weer jaren verdienstelijk voor de Nederlandse samenleving. Ik breng deze brief opnieuw onder de aandacht omdat hij helaas nog vele malen geschreven zou moeten worden, zij het met andere namen maar iedere keer weer over hetzelfde menselijke drama dat zich in vele variaties in Nederland en op tal van plaatsen in onze wereld voltrekt.) Geachte heer Balkenende, excellentie, Graag leg ik u een kwestie voor waar ik erg mee zit. Ik weet dat ik niet competent ben om alle facetten ervan te overzien en mij wellicht teveel mee laat slepen door emoties. Graag laat ik me overtuigen maar ik vind geen argumenten die me helpen rust te vinden in de situatie zoals die ontstaan is. Misschien dat u mij kunt helpen. In ieder geval bent u, en met u de hele regering, mede namens mij verantwoordelijk voor wat er gebeurt in dit land, althans voor zover dat een direct gevolg is van wetten en regels en de praktische uitvoering daarvan. Het gaat me hier concreet om een gezin uit Afghanistan. Door wetten en regels die wellicht op zichzelf goed zijn, is dit gezin in een onmogelijke situatie beland; een situatie waarvan ik me niet kan voorstellen dat iemand er willens en wetens de volle verantwoordelijkheid voor zou willen nemen. Laat me beginnen met u een verhaal te vertellen; een verhaal uit de wereld van het Oost-Europese Jodendom. Daar kwam op een dag een vluchteling aan de deur van de plaatselijke rabbi vragen om onderdak en bescherming. Maar de mensen die deel uitmaakten van de joodse gemeenschap waren bang voor wraakacties van de Kozakken wanneer zij de vluchteling bij hun rabbi aan zouden treffen en zij drongen er op aan dat hij hem uit zou leveren wanneer er naar hem gezocht zou worden. De rabbi raakte in gewetensnood en bestudeerde de hele nacht de Torah en de Talmoed. Tegen de ochtend vond hij de woorden ‘het is beter dat er één mens omkomt dan dat een heel volk ten onder gaat’ en wist wat hem te doen stond. Toen de Kozakken kwamen, leverde hij de vluchteling uit. De mensen van het dorp haalden opgelucht adem. Maar de rabbi zat terneergeslagen in zijn studeerkamer. ’s Avond werd er opnieuw op zijn deur geklopt. Toen hij opendeed, moest hij tot zijn ontsteltenis de profeet Elia binnenlaten; de profeet die volgens de joodse traditie komen zal om de komst van de Messias aan te kondigen. Elia vroeg hem wat hij gedaan had. En de rabbi antwoordde ‘ik heb één mens laten omkomen om een heel volk te redden.’ Elia: ‘Je hebt de Messias uitgeleverd…’ De rabbi: ‘Maar hoe kon ik weten dat hij de Messias was?’ Elia: ‘Als je niet de hele nacht met je neus in de boeken gezeten had, maar je had de vluchteling één ogenblik werkelijk aangekeken, dan zou je het geweten hebben.’ Een aangrijpend verhaal. Temeer daar in het jodendom juist het bestuderen van de Torah als één van de heiligste plichten wordt beschouwd. Omdat het goed is wetten en leefregels te kennen en te eerbiedigen die het leven van mensen niet alleen reguleren maar ook op een hoger plan kunnen brengen. Een gemeenschap zou ten gronde gaan zonder duidelijke afspraken en de wil deze ook na te leven. Maar er is kennelijk iets dat heiliger is dan het bestuderen van Gods aanwijzingen voor een zinvol bestaan. En dat heeft te maken met het gelaat van de ander; het wezen van de ander, zijn geschiedenis, zijn omstandigheden, zijn doel, zijn uiteindelijke betekenis en waardigheid. Uiteraard heb ik er begrip voor dat u als premier zich bezig houdt met wetten, regels en maatregelen die de grote lijnen en structuren van onze samenleving aangaan en dat u niet de gezichten van alle bewoners van ons land kunt bestuderen. Maar soms kan het goed zijn voorbij de grote lijnen te zien en in te zoomen op het gezicht van iemand die de concrete gevolgen van weloverwogen maatregelen tot in het diepst van zijn bestaan heeft leren kennen. Ik wil u vragen zorgvuldig te kijken naar het gezicht van Arezo. Sinds bijna drie jaar ken ik dat gezicht. Een gezicht waar zorgen en pijn op te lezen zijn – te veel en al te lang. In augustus 1998 kwam Arezo samen met haar moeder, twee zussen en een broertje naar Nederland. Na jarenlange zorgen en angst onder het Talibanregime. Na een bange en moeilijke vlucht uit Afghanistan. Na een maandenlang angstig verblijf in de illegaliteit in Pakistan. Met de voortdurende onzekerheid over het lot van haar vader die nog in Afghanistan in ernstige problemen met het regime verwikkeld was geraakt en niet mee kon maar zijn geliefden niet langer aan het gevaar wilde blootstellen. En met de grote zorgen over een ongewisse toekomst. Arezo was net 13 jaar toen zij in ons land aankwam. Een moeilijke tijd in het asielzoekerscentrum volgde. Na een jaar kreeg het gezin een verblijfsvergunning die ieder jaar verlengd zou kunnen worden; in 2001 volgde een vergunning tot in ieder geval 2006. Ik leerde Arezo kennen toen zij aan het begin van het schooljaar 2000-2001 plaatsnam in VWO 2 in Apeldoorn. Ze was een uiterst beleefde, hardwerkende leerlinge die toen al verbazingwekkend goed Nederlands sprak. Na een paar maanden durfde zij – op mijn verzoek - tijdens een les aan haar medeleerlingen te vertellen over haar ervaringen in Afghanistan. Over de verschrikkingen van het Talibanregime. Over de vernederingen van vrouwen en hun volstrekt rechteloze omstandigheden. Over het feit dat ze al een paar jaar niets meer van haar vader vernomen had en niet eens wist of hij nog wel in leven was. En over de ellende van haar land: dat er in het wereldnieuws alleen maar narigheid uit Afghanistan te melden viel – het zal je land maar wezen. ‘En dan hebben wij nog geluk gehad,’ voegde ze er duidelijk beschroomd aan toe, ‘wij hadden de mogelijkheid weg te gaan.’ 11 September 2001 bracht ook voor Arezo alles behalve rust. Bij mij op school werd een Afghaanse leerling op het schoolplein zelfs gefeliciteerd met de gelukte aanslagen. En ik weet dat veel Afghanen opnieuw diep gebukt gingen onder pijnlijke schaamte over wat er kennelijk vanuit hun land was aangericht. Maar ik heb geen idee van de onmogelijke positie waarin zij verkeerden en de radeloze zorgen die er geweest moeten zijn toen een aanval op hun land in voorbereiding was. Een publieke omroep wilde graag aandacht besteden aan hun omstandigheden en klopte bij de school aan. Arezo wilde wel meewerken aan een uitzending in de hoop dat er meer begrip zou komen voor vluchtelingen zoals zij. Afspraken voor het maken van opnamen werden eerst nog afgezegd omdat de aanval op Afghanistan nog niet begonnen waren. Kunt u zich voorstellen wat dit voor Arezo betekend moet hebben? ‘We komen pas met je praten wanneer je land wordt aangevallen, want dan is het lekker actueel’… Maar Arezo verbeet haar extra pijn en vertelde haar verhaal nadat de eerste bommen gevallen waren. ‘Nee, ik weet niet waar mijn vader is, we hebben geruchten gehoord dat hij in een gevangenis in Kaboel zit, maar we weten het niet.’ Hoeveel kan een mens eigenlijk hebben? En hoeveel mag je vragen van een kind van 15 jaar dat eigenlijk geen jeugd gehad heeft, geen onbezorgd heden heeft en niet durft te denken over de toekomst? Maar uiteindelijk bleek de oorlog voor het gezin van Arezo goed uit te pakken en in januari 2002 kwam haar vader naar Nederland. Na al die jaren was het gezin aan rust toe. Maar er was geen rust. Vader moest aanvankelijk in het asielzoekerscentrum in Velp blijven. Pas in juni kon het gezin echt herenigd worden en onder één dak leven. Wat echter bleef, was de martelende onzekerheid over de toekomst daar vader nog lang geen verblijfsvergunning had. Van Arezo werd ondertussen gevraagd zich op school in te zetten voor een toekomst hier, terwijl die toekomst er misschien niet eens is. En vader moest zich iedere week melden. Volgens de regels. Ongetwijfeld goede en noodzakelijke regels. Maar onmiskenbaar ook regels waardoor mensen zich gekwetst en niet vrij kunnen voelen. In januari van dit jaar kwam het verpletterende bericht van de IND dat de aanvraag van haar vader was afgewezen. Afghanistan zou inmiddels weer veilig genoeg zijn om een terugkeer te rechtvaardigen. Dat Arezo en de rest van het gezin wel een verblijfsvergunning heeft, doet kennelijk niet ter zake. Dat de brief van de IND het gezin bereikte op de eerste dag van het Islamitische Suikerfeest, vergroot het ontstellende gevoel als rechteloze en naamloze te moeten leven – zonder dat iemand je vraagt naar je gelaat, naar wie en wat je werkelijk bent. Uit zichzelf zal Arezo geen aandacht vragen. Maar die keren dat ik haar vroeg naar de situatie was er steeds weer die pijn en ontreddering. Toen ik aanklopte bij de omroep die na 11 september het programma met Arezo uitzond, kreeg ik te horen dat de hele Afghaanse kwestie momenteel niet actueel genoeg was om er zendtijd aan te spenderen. Regels en de kwestie van kijkcijfers niet waar? Begrijpelijk voor wie beleid moet maken en daarbij de grote lijnen moet bewaken. En dan weegt het belang van een enkeling niet op tegen dat van de massa. Wellicht vraag ik het onmogelijke, maar ik zou u toch willen vragen Arezo zelf te willen ontmoeten; haar verhaal uit haar eigen mond te willen vernemen en ondertussen zorgvuldig naar haar gelaat te willen kijken, voordat haar vader - ook in uw naam en in ieder geval onder uw verantwoordelijkheid – wordt teruggestuurd. En dan zou ik van u de argumenten willen horen die acceptabel maken dat de Nederlandse samenleving Arezo en haar gezin hier geen veilige plek, leven en een toekomst wil bieden. Misschien dat het voor Arezo te laat is. Maar zij zelf heeft steeds gezegd dat ze hoopt dat er meer begrip komen zal voor mensen die net als zij in een onmogelijke situatie zijn beland en vermalen dreigen te worden tussen de raderen van een rechtssysteem dat op zich wellicht goed is. Al kom ik niet onder de vraag uit hoe rechtvaardig zo’n systeem eigenlijk is wanneer het deze uitwerking heeft op de levens van goedwillende mensen die al jarenlang door een hel van onzekerheid zijn gegaan. Ik hoop van u te horen, Met hoogachting, Dirk van de Glind De ramp in de klas
(Dit artikel schreef ik 4 dagen na 0911. Toen ik het onlangs nog eens doorlas, viel het me op hoe actueel het helaas nog altijd is. Destijds werd het gepubliceerd in de Stentor en in Hervormd Nederland.) Zoals op zoveel plaatsen was het ook bij ons op school drie minuten stil op vrijdag 14 september. Ik beleefde deze bijzondere ogenblikken met klas HAVO 3B en was onder de indruk van hun betrokkenheid. De stilte was intens. Misschien kan de grote vraag naar het waarom niet beter geuit worden dan in een gezamenlijk zwijgen. Wat valt hier nog te zeggen?
Maar toch. Je kunt niet blijven zwijgen. Er moeten woorden gevonden worden om uiting te geven aan de ontzetting. Leerlingen verwachten van hun docenten dat ze niet voorbijgaan aan wat hen zo bezighoudt. Ze willen weten dat het ook jou raakt. Het ergste is te doen alsof er niets gebeurd is en ‘gewoon’ les te geven. Wat dat betreft heb ik respect voor de jongerenzender TMF die de programmering aanpaste op de dag van de ramp: er waren geen reclameboodschappen, geen populaire verhalen van getapte veejay’s; alleen maar stemmige videoclips in zwart-wit. Duidelijk was de boodschap aan jonge mensen: er zijn momenten waarop vrolijkheid niet gepast is, ogenblikken die anders zijn. Van verschillende leerlingen hoorde ik dat het hen hielp hun eigen ontzetting een plek te geven. Toen ik op woensdagmorgen naar school fietste, vroeg ik me af hoe de dag zou zijn. Zou er nog wel iets terechtkomen van lesgeven vandaag? Ik had het eerste uur vrij en stond om kwart voor negen bij de koffieautomaat in de personeelskamer. Kwart voor negen... Op datzelfde tijdstip, Amerikaanse tijd, een dag eerder, barstte in New York de hel los. Daar moeten zich zeer herkenbare taferelen hebben afgespeeld. Mensen die met hun lunchpakketje in tas of koffer naar hun werk gaan: ‘Een fijne dag hè!’ ‘Ja, dank je; werk ze. Ik zie je vanavond!’ ... Iemand schenkt een kopje koffie in. Verderop wordt een kopietje gemaakt. Een paar collega’s komen druk pratend binnen. Iemand zet zijn computer aan. En op datzelfde moment is het eerste vliegtuig vol angst vlakbij. De leerlingen van VWO5 herkennen het feilloos: een dag die begint als alle andere. Maar opeens is alles anders. De dagopening die op het programma staat, laat ik achterwege. Ik citeer een tekst uit Genesis 1. Over de aarde die woest en leeg is terwijl er duisternis op de vloed ligt. Oerbeelden van chaos en de onmogelijkheid van leven. Oerbeelden waarin andere beelden opdoemen: gekaapte vliegtuigen, brandende gebouwen, angstige mensen, dood en ontreddering. De tekst vervolgt: ‘Er moet licht zijn’. Zoals een oude spreuk zegt: ‘Het is beter een kaars aan te steken dan de duisternis te vervloeken.’ Ik steek een kaars aan. Een bescheiden monumentje voor de slachtoffers en hun geliefden. Een klein symbool voor het feit dat vandaag een gewone les geen gewone les meer is. Een klein en onbeholpen protest tegen alles dat tegen het leven indruist; een kleine vlam die zegt: en tóch... Er vallen geladen stiltes. Het zijn zware maar goede momenten. Aan het einde van de eerste les komt een leerling uit Afghanistan naar me toe. Hij is met zijn familie gevlucht voor de terreur van de Taliban. ‘Meneer, weet u hoe ik vanmorgen werd begroet op het schoolplein? Ik werd gefeliciteerd met de gelukte aanslagen...’ In zijn ogen blinken tranen; hij is zichtbaar gekrenkt tot in het diepst van zijn ziel. Nog voor ik hem iets kan zeggen, maakt hij zich snel uit de voeten. Ik herinner mij van de radio gehoord te hebben dat er wellicht Afghanen betrokken waren bij de aanslagen. Inmiddels zijn de voorbereidingen voor een ‘omvangrijke en lange campagne’ van het Amerikaanse leger tegen Afghanistan in volle gang. Ik denk aan de vluchtelingen uit dit land op onze school. Ik ken een paar van hun verhalen: ‘Ik ben nu anderhalf jaar hier, meneer. Maar mijn vader is daar nog. Ik denk dat hij in de gevangenis zit, maar weet het niet zeker. En er zijn nog zoveel mensen daar waarvan ik niet weet hoe het met ze is.’ Hoe moet dat met deze mensen? Dagelijks voel je het verdriet van de onzekerheid over je dierbaren. En nu gaan ze ook nog bommen op je land gooien waar zij nog zijn. En bovendien wordt je hier als Afghaan met argusogen bekeken. Wat is er trouwens gebeurd met die Afghaanse vluchtelingen die Australië niet binnen mochten? Weet u daar iets van? In de volgende les stelt een leerling de indringende vraag hoe wij gereageerd zouden hebben wanneer de ramp zich niet in New York maar in Bagdad voltrokken had. Zou de dood van tienduizend mensen uit het land van Saddam Hoessein ons ook zo van ons stuk gebracht hebben? Ik vertel hoe ik destijds het begin van de Golfoorlog ervaren heb. Er was gezegd dat de Irakezen in Koeweit als beesten tekeer gingen. Ze zouden baby’s uit couveuses hebben gehaald en de apparatuur mee hebben genomen naar Bagdad, zonder zich te bekommeren om de gewisse dood van de te vroeg geborenen. Toen de aanvallen op de Irakese stellingen en op Bagdad begonnen, volgde ik dat met een gevoel van ‘eindelijk gerechtigheid’. Vorig jaar vertelde een leerlinge uit Irak mij: ‘Ik zat toen in de schuilkelders van Bagdad. Ik dacht dat ze ons kwamen helpen door Saddam Hoessein weg te jagen, maar in plaats daarvan gingen ze bommen gooien. Ik zag de verwoestingen en vele onschuldige doden. En ik begreep het niet. Ik was doodsbang.’ Een meisje uit Rusland vertelt dat ze ten tijde van de oorlog in Kosovo ook in haar geboorteland geweest is: ‘In Nederland lieten ze zien hoe de Serviërs de Albanezen opjaagden en vermoordden. Maar op de Russische televisie zag je steeds maar weer beelden van Serviërs die te lijden hadden onder het geweld van de Albanezen.’ Het gesprek gaat vervolgens over beeldvorming en de vraag waarom we de ene gebeurtenis als erger ervaren dan de andere. Ik vertel opgegroeid te zijn met het idee dat Amerika onze grote vriend is en dat wij vanuit het Westen terecht de dienst uit maken in de wereld. Wij verdedigen immers waarden als vrijheid en gelijkheid? En bovendien was in mijn beleving het Christendom superieur aan alle andere godsdiensten, laat staan aan de Islam die ik als achterlijk beschouwde. En voor de Arabische cultuur kon ik al helemaal niet warm lopen – wat wist ik er eigenlijk van? Deze gevoelens van heimelijke minachting werden versterkt door het contact met ‘buitenlanders’ die toch wat ‘dommig’ overkwamen doordat ze de taal niet goed beheersten. En terwijl ik dit aan leerlingen vertel alsof ik inmiddels anders denk en voel, moet ik toegeven dat ik er nog steeds niet aan ontgroeid ben. M’n verstand zegt me dat iedereen gelijk is, maar het lijkt wel in m’n genen te zitten dat m’n eigen soort beter is dan de andere. En dat ik bijgevolg meer onder de indruk ben van de dood van Amerikanen dan die van Arabieren. Want wat deed het me eigenlijk toen in de Golfoorlog tienduizenden Irakezen werden platgebombardeerd? Ik herinner mij vooral de foto van de huilende Amerikaanse soldaat bij zijn gesneuvelde makker. Iemand merkt op dat ‘die Palestijnen’ toch wel erg stuitend reageerden door dansend de straat op te gaan. Een ander weet te vertellen dat er ook in Nederland ‘Moslims’ met blijdschap gereageerd hebben. En ook bij ons op school zijn zulke geluiden te horen geweest. Ik dring er op aan te willen begrijpen, hoezeer het ook tegen alles indruist. Waarbij begrijpen iets anders is dan goedpraten. Palestijnen die zich van jongs af aan vernederd voelen door Israël dat eerst en vooral gesteund wordt door het machtige Amerika dat zegt in de wereld op te komen voor gerechtigheid, kunnen misschien niet anders dan blij zijn nu dat grote land zelf een keer uiterst kwetsbaar is gebleken. En hoeveel Moslims in ons land moeten bijna dagelijks voelen dat hun cultuur, hun normen en waarden ondanks alle goede bedoelingen als minder worden beschouwd? Hoeveel verdriet, frustratie en haat smeult er in de harten van hen die zo vaak aan het kortste eind hebben getrokken? Ondertussen gebruikt Bush woorden die bol staan van Amerikaanse zelfverzekerdheid. De vijand kan niet eeuwig vluchten, zich niet eeuwig verborgen houden. Het kwaad zal gestraft worden. Het gaat nu om een strijd van goed tegen kwaad. ‘God bless America’. Verschillen deze woorden veel van de taal die Saddam Hoessein spreekt? ‘ Wij zijn goed en zij zijn slecht en God staan aan onze kant.’ Komt Amerika echt eerst en vooral op voor gerechtigheid? Was dat de inzet van de Golfoorlog? Of ging het daar toch ook om weloverwogen eigenbelang? Waren het echt diep menselijke motieven die Amerika dreven toen het in Afghanistan een Islamitisch bewind in het zadel hielp of had dat ook iets te maken met het opwerpen van een dam tegen het Russische communisme? En de tienduizenden die verdwenen in Midden en Zuid Amerika onder rechtse dictaturen, gesteund door de VS – werden die geofferd uit medemenselijkheid? Als leerlingen en docent kunnen we elkaar vinden in de onbevredigende conclusie dat het allemaal nogal ingewikkeld is en dat we ons dus moeten hoeden voor al te simpele stellingnamen. Maar het bloed van Amerikanen en Arabieren is allebei rood. En het maakt niet uit of je Israëli of Palestijn bent, Christen of Moslim, gelovige of ongelovige – als ze je vader of zus vermoorden, stort je wereld in. De grens tussen goed en kwaad loopt niet simpel tussen bevolkingsgroepen door. Uit dat denken kwam deze ramp voort. Maar uit datzelfde denken dreigt nu een hetze tegen Moslims voort te komen. Openheid is nu van belang en de wil de ander echt te horen. Scholen zouden daarin voorop moeten lopen. Blij ben ik met onze school waar het lukt om als gelovigen en ongelovigen, Moslims en Christenen, Rooms Katholieken en Protestanten, Hindoes en Boeddhisten een gemeenschap te vormen. ‘De zachte krachten zullen zeker winnen.’ dichtte Henriëtte Roland Holst v.d. Schaik. Er brandt een kaars in de klas. |